een aapje wou eens vrolijk zijn...
en hij beet in de billen van de kapitein
de kapitein werd vreselijk boos
en hij stopte het aapje in een poederdoos
De poederdoos was veel te wit,
En hij stopte het aapje in de kolenkit.
De kolenkit was veel te vies
En hij stopte het aapje in het eetservies
Het eetservies was veel te mooi
En hij stopte het aapje in de vogelkooi.
Het deurtje stond nog open
En 't aapje kon gaan lopen.
Na WP23 komt er een groot herhalingsdictee.
We overlopen snel even alle regels:
1. Doffe e in woorden die eindigen op -e, -en, -ens, -el, -els, -er, -ers.
2. Op het einde van een woord schrijf je de lange e dubbel , ook als dat woord
een deel is van een langer woord.
3. Ei of ij? Alle woorden van de ei-plaat, het ei-lied en de ei-brief schrijf je met ei.
Woorden die hier niet in voorkomen, schrijf je met ij.
4. Au of ou? Alle woorden van de au-strip of het au-lied schrijf je met au.
Woorden die hier niet in voorkomen schrijf je met ou.
5. Aai, ooi, oei. Je hoort een j, maar schrijft een i .
We leerden dit aan de hand van het spellied in het 2de leerjaar.
6. Eeuw, ieuw, uw. Vergeet de u niet voor de w!
Ook dit leerden we aan de hand van het spellied in het 2de leerjaar.
7. Op het einde van een woord schrijf je lange a, o en u steeds enkel .
Alleen de lange e die doet niet mee! Bij lange e schrijf je er steeds twee!
8.Hoor ik op het einde van een klankgroep een lange klank dan moet ik verenkelen.
9. Hoor ik op het einde van een klankgroep een korte klank dan moet ik verdubbelen.
10. Hoor ik op het einde van een klankgroep een ander klank dan schrijf ik gewoon wat ik hoor.
Regel 8, 9 en 10 vatten we samen in volgend schema: