Spelling

Woordpakket 1: Herhaling van de regels van het 2de leerjaar



We sorteren de woorden volgens regel:
bank - donker - hangt - ingang 
          ng of nk? Ik maak het woord langer (verlengen),
                          zo hoor ik wat ik moet schrijven.
                          bv. banken, ingangen

grond - brandweer
          d of t? Ik maak het woord langer (verlengen),
                          zo hoor ik wat ik moet schrijven.
                          bv. gronden, branden
 
weide - vrijdag
          ei of ij? Ik denk aan het ei-lied, ei-plaat,...
                       Woorden met een ei ik moet onthouden!

heb - kruipt
          b of p? Ik maak het woord langer (verlengen),
                          zo hoor ik wat ik moet schrijven.
                          bv. hebben, kruipen
 
kooien - mooiste - draaiden
          aai, ooi, oei?  Ik hoor een j maar ik schrijf een i.
                         

schreeuwt - nieuw
           eeuw, ieuw?  Vergeet de u niet in ieuw en eeuw

blauw - ouders
          au of ou? Ik denk aan het au-lied, au-plaat,...
                       Woorden met een au ik moet onthouden!

lach- vrijdag
          ch of g? Meestal een g op het einde van een woord/lettergreep,
                       de woorden met -ch moet je onthouden.


wacht
          cht of gt? Na een korte klank -cht behalve ligt legt en zegt.
                          Dit onthou je met het zinnetje:
                         De kip ligt in het hok, legt een ei en zegt toktok.

 
 

 
 

Woordpakket 2: Verdubbelen                       
 
 




Woordpakket 3: Verenkelen


Ook in een samenstelling moet je soms verenkelen.
Enkele voorbeelden:
af + kopen = afkopen
pop + muziek = popmuziek
boter + ham = boterham
tover + staf = toverstaf
boom + zagen = boomzagen
over + leven = overleven


Vergeet ook de regel van vorige week niet!
 
 
Woordpakket 4: Verenkelen en verdubbelen
 
 
Deze week hadden we het ook over banaan-woorden!
Dat zijn vreemde woorden die zich niet aan onze spellingsregels houden bv. paleis en fabriek. Ik hoor een korte klank a maar ik verdubbel niet.
 
Ook bij een samenstelling moet ik verenkelen en verdubbelen.
af + halen = afhalen
weg + stoppen = wegstoppen
oven + schaal = ovenschaal
vuur + wapens = vuurwapens
 
Woordpakket 5
 
Er zijn woorden waarbij ik niet moet verenkelen of verdubbelen.
Ze hebben een 'andere' klank.

Enkele voorbeelden:
paarden          paar-den
                      Op het einde van de eerste klankgroep hoor ik geen korte of lange klank
                      maar de 'r'
                      dus ik schrijf het eerste deeltje gewoon zoals ik het hoor.
                      Dit is ook zo voor stroom-de, vreem-de, raak-te

boeven          boe-ven
                      Op het einde van de eerste klankgroep hoor ik geen korte of lange klank
                      maar de 'oe'
                      dus ik schrijf het eerste deeltje gewoon zoals ik het hoor.
.                     Dit is ook zo voor verlie-zen, hoe-ve, keu-ze