De boom met de gouden appels
Er was eens een koning en met zijn
gezondheid was het niet al te best gesteld. Maar voor zijn kasteel stond een
boom en daaraan rijpte elke nacht een gouden appel. Elke ochtend stak de koning
zijn arm uit het raam, plukte hem en at hem op. Die gouden appels hielden de
koning in leven. Zodra hij er een had gegeten, voelde hij weer op krachten te
komen.
Toen de koning op zekere morgen weer zijn arm uit het raam stak om als gewoonlijk de appel te plukken, die 's nachts rijp was geworden, hoorde hij iets ruisen in de lucht. Een vogel met veren van puur goud streek op de boom neer, rukte met zijn snavel de appel af en vloog ermee weg.
De koning liet zijn drie zoons roepen en vertelde hun wat er gebeurd was en wat er zou gaan gebeuren, als de dief niet zou worden gedood. "Die gouden vogel zal terugkomen, elke nacht opnieuw en dan zal mijn leven spoedig ten einde zijn." De oudste zoon zei: "Ik zal de dief doodschieten, want ik ben een goed schutter."
De koning liet pijlen en boog brengen en de oudste prins nam ze aan en ging zitten om de komst van de gouden vogel af te wachten. Maar toen de avond inviel, voelde hij zich geweldig moe. Hij legde het hoofd tegen de boomstam en viel in slaap.
Toen de prins ontwaakte, stond de zon al hoog aan de hemel. En de koning wachtte tevergeefs op het goede nieuws. Opnieuw had de vogel de appel, die 's nachts was gerijpt, geplukt en meegenomen.
's Avonds ging de tweede koningszoon onder de boom zitten en hij waakte de hele nacht. Maar tegen de ochtend werd hij zo moe, dat hij in slaap viel. En dadelijk kwam de vogel aanvliegen, plukte de gouden appel en nam hem mee.
Na zonsondergang ging de jongste prins onder de boom zitten, legde pijl en boog klaar en waakte de gehele nacht. Bij het ochtendschemeren glinsterde er een licht aan de hemel en de gouden vogel kwam aanvliegen en streek op de boom neer. De prins spande de boog en schoot de pijl af, maar die trof slechts een gouden veer, die neerdwarrelde. De gouden vogel plukte de appel en vloog weg, nog eer de prins de boog weer gespannen had.
Verslagenheid heerste in het kasteel, toen de prins er met lege handen en diep gebogen hoofd binnenkwam. "Wat moet er nu gebeuren?" dacht iedereen. Maar er was niemand die raad wist.
"Er zit niets anders op: ik moet de wereld intrekken en de plaats zoeken, waar de gouden vogel de appels verbergt," zei de oudste prins na langdurig nadenken.
En hij besloot geen dag meer te wachten. Hij stak brood en vlees bij zich, nam afscheid van zijn vader, de koning, en van zijn broers en trok erop uit.
Toen hij de rand van een bos bereikte, ging hij zitten onder een oude eik, haalde brood en vlees uit zijn ransel te voorschijn en begon te eten.
Er stapte een vos uit de struiken en die zei met menselijke stem: "Ik ben niet gewend te bedelen, maar ik heb al in geen drie dagen een hap eten gehad en daarom vraag ik je me een stukje vlees te geven.
De prins keek de vos verbluft aan en zei: "Als ik jou vandaag iets geef, moet ik morgen misschien zelf honger lijden en dus geef ik je liever niets."
"Je bent een vrek," zei de vos, "maar ik ben niet wraakzuchtig en dus zal ik je toch maar helpen. Luister dus goed. Als de nacht invalt, zul je een geschikte slaapplaats moeten zoeken. De weg loopt door het bos naar een stad. Bij de derde bocht staat een groot huis met stralend verlichte ramen, waaruit elke nacht muziek klinkt. Er tegenover staat een laag huisje met een enkel raam, waarachter maar zwak licht gloeit. Daar woont een oude vrouw, die onder het werken de hele tijd liedjes van vroeger zingt. Ga naar binnen, waar het je het best lijkt. Maar bedenk wel: bescheidenheid is een grote deugd. Meer kan ik je niet zeggen." Na die woorden verdween de vos weer in de struiken.
Toen het begon te schemeren, stond de prins op en vervolgde zijn weg. Na enige tijd bereikte hij de eerste, vervolgens de tweede en tenslotte de derde bocht. Daar zag hij aan zijn linkerhand het grote huis dat stralend verlicht was en waaruit luide muziek naar buiten kwam.
En aan zijn rechterhand stond, net als de vos gezegd had, het lage huisje, maar daar keek de prins niet eens naar om. Hij ging kordaat op het grote huis af, klopte en toen er niemand opendeed, ging hij maar naar binnen.
Dat had hij evenwel niet moeten doen, want om de tafel zaten zeven rovers, die de reiziger grepen, hem beroofden van al wat hij bij zich had en hem de duisternis injoegen. Als een bedelaar kwam de prins op het kasteel terug.
"Laat ik mijn geluk dan maar beproeven," zei de tweede koningszoon en hij trok erop uit.
Aan de rand van het donkere bos ging ook hij onder de oude eik zitten, haalde brood en vlees uit zijn ransel te voorschijn en begon te eten. Uit de struiken kwam weer de vos opdagen en verzocht de prins met menselijke stem hem een hap eten te geven, omdat hij van de honger niet meer op zijn benen kon staan. "Als ik jou vandaag wat geef, zal ik morgen misschien zelf honger lijden en dus geef ik je maar niets," zei de prins en at onbekommerd door.
"Je bent een vrek," zei de vos, "maar ik ben niet wraakzuchtig en dus zal ik je toch maar helpen. Luister dus goed. Als de nacht invalt, zul je een geschikte slaapplaats moeten zoeken. Deze weg loopt naar een stad. Bij de derde bocht staat een groot huis met stralend verlichte ramen, waaruit elke nacht muziek klinkt. Aan de overkant staat een laag huisje met een enkel raam, waarachter maar zwak licht gloeit. Daar woont een oude vrouw, die onder het werken de hele tijd liedjes van vroeger zingt. Ga naar binnen, waar het je het best lijkt. Maar bedenk wel: bescheidenheid is een grote deugd. Meer kan ik je niet zeggen."
Toen de vos uitgepraat was, verdween hij in de struiken. Even later stond de prins op en vervolgde zijn tocht. Bij de derde bocht in de weg zag hij aan zijn linkerhand het grote stralend verlichte huis en aan zijn rechterhand het lage huisje, waaruit een maar zwak schijnsel viel. De prins besloot bij geen van beide huizen aan te kloppen. Hij liep het erf van het grote huis op en zocht een slaapplaats in een rijtuig, dat daar stond.
En dat had hij beter niet kunnen doen, want midden in de nacht kwamen de rovers op het idee naar een feest te gaan. Ze haalden de paarden van stal en spanden ze voor het rijtuig met de prins erin. En het verging hem niet beter dan zijn oudste broer. Als een bedelaar kwam hij op het kasteel terug.
"Dan zal ik de wereld maar intrekken," zei de jongste koningszoon.
Toen hij het donkere bos had bereikt, ging hij onder de oude eik zitten, haalde brood en vlees uit zijn ransel te voorschijn en begon te eten. En de vos kwam weer opdagen uit de struiken en zei met menselijke stem, "Ik heb al in geen drie dagen zelfs maar een afgekloven bot gezien. Ik kan haast geen been meer verzetten. Wees zo vriendelijk me althans een stukje brood te geven."
"Ik zal graag mijn maal met je delen," zei de prins en hij gaf de vos de helft van zijn brood en van zijn vlees.
Nadat ze samen hadden gegeten, zei de vos: "Als de nacht invalt, zul je een geschikte slaapplaats moeten zoeken. Deze weg loopt naar een stad. Bij de derde bocht staat een groot huis met stralend verlichte ramen, waaruit elke nacht muziek klinkt. Aan de overkant staat een laag huisje met een enkel raam, waarachter maar flauw licht gloeit. Daar woont een oude vrouw, die onder het werken de hele tijd liedjes van vroeger zingt. Ga naar binnen waar het je het best lijkt. Maar bedenk wel: bescheidenheid is een grote deugd. Meer kan ik je niet zeggen."
De prins bedankte voor de raad en de vos verdween weer in de struiken. Toen de prins de derde bocht in de weg had bereikt, bedacht hij zich niet lang. "Ik vraag in dat kleine huisje om onderdak," dacht hij en hij ging erheen en klopte aan. En hij kreeg te eten en te drinken en een bed voor de nacht.
De volgende ochtend zei de oude vrouw, die in het huisje woonde: "Door drie bossen en over drie heuvels vliegt de gouden vogel elke dag met een gouden appel in de snavel weg."
De prins keek de vrouw doordringend aan. Wie kon haar verteld hebben, wat hij moest gaan doen? Omdat ze het hem evenwel niet vrijwillig vertelde, leek het hem niet hoffelijk ernaar te vragen. Hij greep zijn ransel en nam afscheid.
En door drie bossen en over drie heuvels bereikte hij de burcht, waar de koning van Spanje woonde. Buiten de burcht stond de vos te wachten. "De koning heeft de wacht opdracht gegeven niemand toe te laten. Hij is namelijk bang dat de gouden vogel hem ontstolen zal worden. Maar verlies de moed niet, ik zal je helpen." De vos kwispelde met zijn ruige staart en even later was de hele wacht in slaap gevallen en de hoge poort opende zich vanzelf.
Op het binnenplein stond de koning van Spanje naar het zingen van de gouden vogel te luisteren. De prins zag verscheidene gouden appels in de vogelkooi liggen, precies zoveel als de gouden vogel geplukt had van de boom, die voor het raam van zijn vader stond.
"Wat is het doel van je bezoek?" vroeg de Spaanse koning verbaasd.
"Ik kom de vogel halen, die elke dag de gouden appels bij mijn vader van de boom steelt."
"Wel, je mag de gouden vogel meenemen naar het kasteel van je vader," zei de Spaanse koning, "als je mij eerst het beste paard van de Griekse koning brengt."
Buiten de burcht wachtte nog de vos. Nadat de prins hem verteld had, welke taak de Spaanse koning hem had opgedragen, zei de vos: "Ga maar; de Griekse koning zal je zijn beste paard geven, maar denk eraan, dat je het dier geen gouden toom aanlegt, want dan zou het er vandoor gaan."
De prins beloofde de raad te zullen opvolgen en begaf zich op weg. Toen hij de burcht van de Griekse koning had bereikt en zijn wens te kennen had gegeven, zei de koning: "Ik sta je mijn beste paard af, als je mij daarvoor de mooiste dochter van de Arabische koning brengt. Met haar wil ik trouwen."
"Ik zal dan maar onverwijld vertrekken," zei de prins. En hij klom over drie gebergten en zwoegde door drie woestijnen en bereikte tenslotte het paleis van de Arabische koning.
"Ik zal de Griekse koning mijn mooiste dochter tot vrouw geven, zodra er in het park buiten mijn raam, en wel voor de ochtend, een bron met koel water uit de grond omhoog klatert," zei de koning van Arabië. De prins ging het park in en liep moedeloos weg tussen de jasmijnstruiken door. Hij zag geen uitweg meer. Maar de vos kwam en zei: "Zet je zorgen van je af, ik zal je helpen."
En zodra allen in het paleis waren ingeslapen, ging de vos voor het koninklijk paleis zitten en veegde zolang zand weg met zijn staart, dat er een bron met koel water uit de grond opklaterde.
De koning van Arabië klapte van blijdschap in de handen, toen hij de bron zag en begaf zich met de prins naar de grote zaal. Daar zaten twaalf meisjes aan een lange tafel. "Degene die je het meest bevalt, mag je begeleiden naar de Griekse koning," zei de koning van Arabië. De prins liep om de tafel heen. Een van de meisjes had haar gezicht met klei en as ingesmeerd en de ogen neergeslagen. "Die en geen ander zal ik naar de Griekse koning begeleiden," zei de prins. En hij had de mooiste dochter van de Arabische koning gekozen. Ze verliet de zaal om haar gezicht te wassen, zei haar vader vaarwel en ging met de prins mee.
Niet ver van het paleis wachtte de vos. "Ga op mijn rug zitten," verzocht hij de prins en de dochter van de Arabische koning. "Ik breng jullie naar de koning van Griekenland." En nauwelijks hadden ze dat gedaan, of de vos verhief zich in de lucht en daar vlogen ze weg over bergen en dalen, over bossen en rivieren.
Toen ze de burcht van de Griekse koning al naderden, dacht de prins: "Hoe speel ik het klaar wel het paard te krijgen, zonder dat ik daarvoor de prinses hoef af te staan." Maar hoe hij ook wikte en woog, hij vond geen oplossing. De vos voelde wat er in de prins omging. "Zet je zorgen van je af, ik zal je helpen," zei hij. "De Griekse koning zal proberen je te misleiden. Hij zal je het ene paard na het andere aanbieden, maar het beste niet. Jij neemt evenwel alleen de magere knol, die achter de burcht op de mesthoop ligt. En je vergeet wel niet, dat je hem geen gouden paardentuig mag aandoen, want dan gaat hij er vandoor."
De prins had vertrouwen in de vos. Hij begeleidde de dochter van de Arabische koning naar de koning van Griekenland. De koning zei: "Je hebt je belofte waargemaakt, nu houd ik me aan de mijne. Ik schenk je mijn beste paard." En hij nam de prins mee naar de paardenstal en maakt een fraai zwart paard los. Maar de prins schudde het hoofd en zei: "Uw beste paard, majesteit, ligt achter de burcht op de mesthoop."
"Wel, als je dat wilt hebben, dan neem je het maar," zei de koning vrolijk. "Kijk, hier heb je ook nog een gouden paardentuig, je mag hem meteen meenemen." De prins keurde het gouden tuig geen blik waard. Hij zocht de mesthoop op en bond het paard een touw om de hals. Het paard hinnikte luid, de vlammen sloegen hem uit de neusgaten en hij veranderde in een vurige moor. De prins rende de burcht in, haalde de dochter van de Arabische koning, zette haar op de rug van het paard en sprong er zelf ook op. En het paard nam een sprong over de muur van de burcht en ging er spoorslags vandoor.
De Griekse koning gaf aan twaalf soldaten bevel het nobele paard en de dochter van de Arabische koning gevangen te nemen en naar de burcht terug te brengen. Maar de vos kwispelde met zijn ruige staart en joeg zoveel stof op, dat de soldaten het spoor van het paard bijster raakten en onverrichterzake terug moesten rijden.
De koning van Spanje had ondertussen telkens vol ongeduld uit het raam gekeken. En daar kwam de prins hem warempel het beste paard uit de stal van de Griekse koning brengen.
De koning van Spanje nam de gouden kooi en overhandigde hem aan de prins. "Hier is de gouden vogel. Als je goed op hem past, zal hij je niet ontsnappen en dus ook geen gouden appels meer kunnen plukken."
De prins nam de gouden kooi evenwel niet aan. Hij zei: "U krijgt het beste paard van de Griekse koning, zodra u de gouden vogel in een houten kooi zet."
"Jij bent slimmer dan ik dacht," zei de koning. "Uit die gouden kooi zou de vogel je in het dal heel gauw zijn ontsnapt." En hij voldeed aan het verzoek van de prins.
Met de houten kooi in de ene en de dochter van de Arabische koning aan de andere hand verliet de prins het kasteel. Buiten de poort wachtte de vos. "Spring nu maar weer op mijn rug," zei hij, "want veel tijd valt er niet meer te verliezen. De vogel is elke nacht naar de boom met de gouden appels gevlogen en de koning is er bar slecht aan toe."
De prins en de prinses klommen op de rug van de vos en de vos verhief zich in de lucht en vloog over bergen en dalen, over bossen en rivieren naar het slot van de prins.
"Ik heb jou geholpen," zei de vos bij hun aankomst daar, "mag ik je vragen mij nu ook een dienst te bewijzen? Weifel niet en sla me het hoofd af." De prins schrok geweldig en zei: "Nee, nooit!" Maar de vos drong zo heftig aan, dat hij tenslotte toch zijn zwaard hief en de vos onthoofdde. Op hetzelfde moment stond er een indrukwekkende jongeman voor hem. Het was de jongste broer van de dochter van de Arabische koning. Zeven jaren tevoren had een heks hem in een vos veranderd.
"En nu zal ik nog iets voor je doen," zei die jongeman. En hij stak de prins de buidel toe, die hij bij zich had. In die buidel zaten drie gouden appels. De prins bedankte de jongeman, rende het slot in en gaf de koning, die er inderdaad slecht aan toe was, een appel. En de koning had de eerste hap appel nog niet doorgeslikt, of hij sloeg de ogen op. Na de tweede hap begon bij rustig te ademen. En toen hij alle gouden appels opgegeten had, was hij genezen. Daarna werd er spoedig bruiloft gevierd: de jongste prins trouwde met de knapste dochter van de Arabische koning.
Toen de koning op zekere morgen weer zijn arm uit het raam stak om als gewoonlijk de appel te plukken, die 's nachts rijp was geworden, hoorde hij iets ruisen in de lucht. Een vogel met veren van puur goud streek op de boom neer, rukte met zijn snavel de appel af en vloog ermee weg.
De koning liet zijn drie zoons roepen en vertelde hun wat er gebeurd was en wat er zou gaan gebeuren, als de dief niet zou worden gedood. "Die gouden vogel zal terugkomen, elke nacht opnieuw en dan zal mijn leven spoedig ten einde zijn." De oudste zoon zei: "Ik zal de dief doodschieten, want ik ben een goed schutter."
De koning liet pijlen en boog brengen en de oudste prins nam ze aan en ging zitten om de komst van de gouden vogel af te wachten. Maar toen de avond inviel, voelde hij zich geweldig moe. Hij legde het hoofd tegen de boomstam en viel in slaap.
Toen de prins ontwaakte, stond de zon al hoog aan de hemel. En de koning wachtte tevergeefs op het goede nieuws. Opnieuw had de vogel de appel, die 's nachts was gerijpt, geplukt en meegenomen.
's Avonds ging de tweede koningszoon onder de boom zitten en hij waakte de hele nacht. Maar tegen de ochtend werd hij zo moe, dat hij in slaap viel. En dadelijk kwam de vogel aanvliegen, plukte de gouden appel en nam hem mee.
Na zonsondergang ging de jongste prins onder de boom zitten, legde pijl en boog klaar en waakte de gehele nacht. Bij het ochtendschemeren glinsterde er een licht aan de hemel en de gouden vogel kwam aanvliegen en streek op de boom neer. De prins spande de boog en schoot de pijl af, maar die trof slechts een gouden veer, die neerdwarrelde. De gouden vogel plukte de appel en vloog weg, nog eer de prins de boog weer gespannen had.
Verslagenheid heerste in het kasteel, toen de prins er met lege handen en diep gebogen hoofd binnenkwam. "Wat moet er nu gebeuren?" dacht iedereen. Maar er was niemand die raad wist.
"Er zit niets anders op: ik moet de wereld intrekken en de plaats zoeken, waar de gouden vogel de appels verbergt," zei de oudste prins na langdurig nadenken.
En hij besloot geen dag meer te wachten. Hij stak brood en vlees bij zich, nam afscheid van zijn vader, de koning, en van zijn broers en trok erop uit.
Toen hij de rand van een bos bereikte, ging hij zitten onder een oude eik, haalde brood en vlees uit zijn ransel te voorschijn en begon te eten.
Er stapte een vos uit de struiken en die zei met menselijke stem: "Ik ben niet gewend te bedelen, maar ik heb al in geen drie dagen een hap eten gehad en daarom vraag ik je me een stukje vlees te geven.
De prins keek de vos verbluft aan en zei: "Als ik jou vandaag iets geef, moet ik morgen misschien zelf honger lijden en dus geef ik je liever niets."
"Je bent een vrek," zei de vos, "maar ik ben niet wraakzuchtig en dus zal ik je toch maar helpen. Luister dus goed. Als de nacht invalt, zul je een geschikte slaapplaats moeten zoeken. De weg loopt door het bos naar een stad. Bij de derde bocht staat een groot huis met stralend verlichte ramen, waaruit elke nacht muziek klinkt. Er tegenover staat een laag huisje met een enkel raam, waarachter maar zwak licht gloeit. Daar woont een oude vrouw, die onder het werken de hele tijd liedjes van vroeger zingt. Ga naar binnen, waar het je het best lijkt. Maar bedenk wel: bescheidenheid is een grote deugd. Meer kan ik je niet zeggen." Na die woorden verdween de vos weer in de struiken.
Toen het begon te schemeren, stond de prins op en vervolgde zijn weg. Na enige tijd bereikte hij de eerste, vervolgens de tweede en tenslotte de derde bocht. Daar zag hij aan zijn linkerhand het grote huis dat stralend verlicht was en waaruit luide muziek naar buiten kwam.
En aan zijn rechterhand stond, net als de vos gezegd had, het lage huisje, maar daar keek de prins niet eens naar om. Hij ging kordaat op het grote huis af, klopte en toen er niemand opendeed, ging hij maar naar binnen.
Dat had hij evenwel niet moeten doen, want om de tafel zaten zeven rovers, die de reiziger grepen, hem beroofden van al wat hij bij zich had en hem de duisternis injoegen. Als een bedelaar kwam de prins op het kasteel terug.
"Laat ik mijn geluk dan maar beproeven," zei de tweede koningszoon en hij trok erop uit.
Aan de rand van het donkere bos ging ook hij onder de oude eik zitten, haalde brood en vlees uit zijn ransel te voorschijn en begon te eten. Uit de struiken kwam weer de vos opdagen en verzocht de prins met menselijke stem hem een hap eten te geven, omdat hij van de honger niet meer op zijn benen kon staan. "Als ik jou vandaag wat geef, zal ik morgen misschien zelf honger lijden en dus geef ik je maar niets," zei de prins en at onbekommerd door.
"Je bent een vrek," zei de vos, "maar ik ben niet wraakzuchtig en dus zal ik je toch maar helpen. Luister dus goed. Als de nacht invalt, zul je een geschikte slaapplaats moeten zoeken. Deze weg loopt naar een stad. Bij de derde bocht staat een groot huis met stralend verlichte ramen, waaruit elke nacht muziek klinkt. Aan de overkant staat een laag huisje met een enkel raam, waarachter maar zwak licht gloeit. Daar woont een oude vrouw, die onder het werken de hele tijd liedjes van vroeger zingt. Ga naar binnen, waar het je het best lijkt. Maar bedenk wel: bescheidenheid is een grote deugd. Meer kan ik je niet zeggen."
Toen de vos uitgepraat was, verdween hij in de struiken. Even later stond de prins op en vervolgde zijn tocht. Bij de derde bocht in de weg zag hij aan zijn linkerhand het grote stralend verlichte huis en aan zijn rechterhand het lage huisje, waaruit een maar zwak schijnsel viel. De prins besloot bij geen van beide huizen aan te kloppen. Hij liep het erf van het grote huis op en zocht een slaapplaats in een rijtuig, dat daar stond.
En dat had hij beter niet kunnen doen, want midden in de nacht kwamen de rovers op het idee naar een feest te gaan. Ze haalden de paarden van stal en spanden ze voor het rijtuig met de prins erin. En het verging hem niet beter dan zijn oudste broer. Als een bedelaar kwam hij op het kasteel terug.
"Dan zal ik de wereld maar intrekken," zei de jongste koningszoon.
Toen hij het donkere bos had bereikt, ging hij onder de oude eik zitten, haalde brood en vlees uit zijn ransel te voorschijn en begon te eten. En de vos kwam weer opdagen uit de struiken en zei met menselijke stem, "Ik heb al in geen drie dagen zelfs maar een afgekloven bot gezien. Ik kan haast geen been meer verzetten. Wees zo vriendelijk me althans een stukje brood te geven."
"Ik zal graag mijn maal met je delen," zei de prins en hij gaf de vos de helft van zijn brood en van zijn vlees.
Nadat ze samen hadden gegeten, zei de vos: "Als de nacht invalt, zul je een geschikte slaapplaats moeten zoeken. Deze weg loopt naar een stad. Bij de derde bocht staat een groot huis met stralend verlichte ramen, waaruit elke nacht muziek klinkt. Aan de overkant staat een laag huisje met een enkel raam, waarachter maar flauw licht gloeit. Daar woont een oude vrouw, die onder het werken de hele tijd liedjes van vroeger zingt. Ga naar binnen waar het je het best lijkt. Maar bedenk wel: bescheidenheid is een grote deugd. Meer kan ik je niet zeggen."
De prins bedankte voor de raad en de vos verdween weer in de struiken. Toen de prins de derde bocht in de weg had bereikt, bedacht hij zich niet lang. "Ik vraag in dat kleine huisje om onderdak," dacht hij en hij ging erheen en klopte aan. En hij kreeg te eten en te drinken en een bed voor de nacht.
De volgende ochtend zei de oude vrouw, die in het huisje woonde: "Door drie bossen en over drie heuvels vliegt de gouden vogel elke dag met een gouden appel in de snavel weg."
De prins keek de vrouw doordringend aan. Wie kon haar verteld hebben, wat hij moest gaan doen? Omdat ze het hem evenwel niet vrijwillig vertelde, leek het hem niet hoffelijk ernaar te vragen. Hij greep zijn ransel en nam afscheid.
En door drie bossen en over drie heuvels bereikte hij de burcht, waar de koning van Spanje woonde. Buiten de burcht stond de vos te wachten. "De koning heeft de wacht opdracht gegeven niemand toe te laten. Hij is namelijk bang dat de gouden vogel hem ontstolen zal worden. Maar verlies de moed niet, ik zal je helpen." De vos kwispelde met zijn ruige staart en even later was de hele wacht in slaap gevallen en de hoge poort opende zich vanzelf.
Op het binnenplein stond de koning van Spanje naar het zingen van de gouden vogel te luisteren. De prins zag verscheidene gouden appels in de vogelkooi liggen, precies zoveel als de gouden vogel geplukt had van de boom, die voor het raam van zijn vader stond.
"Wat is het doel van je bezoek?" vroeg de Spaanse koning verbaasd.
"Ik kom de vogel halen, die elke dag de gouden appels bij mijn vader van de boom steelt."
"Wel, je mag de gouden vogel meenemen naar het kasteel van je vader," zei de Spaanse koning, "als je mij eerst het beste paard van de Griekse koning brengt."
Buiten de burcht wachtte nog de vos. Nadat de prins hem verteld had, welke taak de Spaanse koning hem had opgedragen, zei de vos: "Ga maar; de Griekse koning zal je zijn beste paard geven, maar denk eraan, dat je het dier geen gouden toom aanlegt, want dan zou het er vandoor gaan."
De prins beloofde de raad te zullen opvolgen en begaf zich op weg. Toen hij de burcht van de Griekse koning had bereikt en zijn wens te kennen had gegeven, zei de koning: "Ik sta je mijn beste paard af, als je mij daarvoor de mooiste dochter van de Arabische koning brengt. Met haar wil ik trouwen."
"Ik zal dan maar onverwijld vertrekken," zei de prins. En hij klom over drie gebergten en zwoegde door drie woestijnen en bereikte tenslotte het paleis van de Arabische koning.
"Ik zal de Griekse koning mijn mooiste dochter tot vrouw geven, zodra er in het park buiten mijn raam, en wel voor de ochtend, een bron met koel water uit de grond omhoog klatert," zei de koning van Arabië. De prins ging het park in en liep moedeloos weg tussen de jasmijnstruiken door. Hij zag geen uitweg meer. Maar de vos kwam en zei: "Zet je zorgen van je af, ik zal je helpen."
En zodra allen in het paleis waren ingeslapen, ging de vos voor het koninklijk paleis zitten en veegde zolang zand weg met zijn staart, dat er een bron met koel water uit de grond opklaterde.
De koning van Arabië klapte van blijdschap in de handen, toen hij de bron zag en begaf zich met de prins naar de grote zaal. Daar zaten twaalf meisjes aan een lange tafel. "Degene die je het meest bevalt, mag je begeleiden naar de Griekse koning," zei de koning van Arabië. De prins liep om de tafel heen. Een van de meisjes had haar gezicht met klei en as ingesmeerd en de ogen neergeslagen. "Die en geen ander zal ik naar de Griekse koning begeleiden," zei de prins. En hij had de mooiste dochter van de Arabische koning gekozen. Ze verliet de zaal om haar gezicht te wassen, zei haar vader vaarwel en ging met de prins mee.
Niet ver van het paleis wachtte de vos. "Ga op mijn rug zitten," verzocht hij de prins en de dochter van de Arabische koning. "Ik breng jullie naar de koning van Griekenland." En nauwelijks hadden ze dat gedaan, of de vos verhief zich in de lucht en daar vlogen ze weg over bergen en dalen, over bossen en rivieren.
Toen ze de burcht van de Griekse koning al naderden, dacht de prins: "Hoe speel ik het klaar wel het paard te krijgen, zonder dat ik daarvoor de prinses hoef af te staan." Maar hoe hij ook wikte en woog, hij vond geen oplossing. De vos voelde wat er in de prins omging. "Zet je zorgen van je af, ik zal je helpen," zei hij. "De Griekse koning zal proberen je te misleiden. Hij zal je het ene paard na het andere aanbieden, maar het beste niet. Jij neemt evenwel alleen de magere knol, die achter de burcht op de mesthoop ligt. En je vergeet wel niet, dat je hem geen gouden paardentuig mag aandoen, want dan gaat hij er vandoor."
De prins had vertrouwen in de vos. Hij begeleidde de dochter van de Arabische koning naar de koning van Griekenland. De koning zei: "Je hebt je belofte waargemaakt, nu houd ik me aan de mijne. Ik schenk je mijn beste paard." En hij nam de prins mee naar de paardenstal en maakt een fraai zwart paard los. Maar de prins schudde het hoofd en zei: "Uw beste paard, majesteit, ligt achter de burcht op de mesthoop."
"Wel, als je dat wilt hebben, dan neem je het maar," zei de koning vrolijk. "Kijk, hier heb je ook nog een gouden paardentuig, je mag hem meteen meenemen." De prins keurde het gouden tuig geen blik waard. Hij zocht de mesthoop op en bond het paard een touw om de hals. Het paard hinnikte luid, de vlammen sloegen hem uit de neusgaten en hij veranderde in een vurige moor. De prins rende de burcht in, haalde de dochter van de Arabische koning, zette haar op de rug van het paard en sprong er zelf ook op. En het paard nam een sprong over de muur van de burcht en ging er spoorslags vandoor.
De Griekse koning gaf aan twaalf soldaten bevel het nobele paard en de dochter van de Arabische koning gevangen te nemen en naar de burcht terug te brengen. Maar de vos kwispelde met zijn ruige staart en joeg zoveel stof op, dat de soldaten het spoor van het paard bijster raakten en onverrichterzake terug moesten rijden.
De koning van Spanje had ondertussen telkens vol ongeduld uit het raam gekeken. En daar kwam de prins hem warempel het beste paard uit de stal van de Griekse koning brengen.
De koning van Spanje nam de gouden kooi en overhandigde hem aan de prins. "Hier is de gouden vogel. Als je goed op hem past, zal hij je niet ontsnappen en dus ook geen gouden appels meer kunnen plukken."
De prins nam de gouden kooi evenwel niet aan. Hij zei: "U krijgt het beste paard van de Griekse koning, zodra u de gouden vogel in een houten kooi zet."
"Jij bent slimmer dan ik dacht," zei de koning. "Uit die gouden kooi zou de vogel je in het dal heel gauw zijn ontsnapt." En hij voldeed aan het verzoek van de prins.
Met de houten kooi in de ene en de dochter van de Arabische koning aan de andere hand verliet de prins het kasteel. Buiten de poort wachtte de vos. "Spring nu maar weer op mijn rug," zei hij, "want veel tijd valt er niet meer te verliezen. De vogel is elke nacht naar de boom met de gouden appels gevlogen en de koning is er bar slecht aan toe."
De prins en de prinses klommen op de rug van de vos en de vos verhief zich in de lucht en vloog over bergen en dalen, over bossen en rivieren naar het slot van de prins.
"Ik heb jou geholpen," zei de vos bij hun aankomst daar, "mag ik je vragen mij nu ook een dienst te bewijzen? Weifel niet en sla me het hoofd af." De prins schrok geweldig en zei: "Nee, nooit!" Maar de vos drong zo heftig aan, dat hij tenslotte toch zijn zwaard hief en de vos onthoofdde. Op hetzelfde moment stond er een indrukwekkende jongeman voor hem. Het was de jongste broer van de dochter van de Arabische koning. Zeven jaren tevoren had een heks hem in een vos veranderd.
"En nu zal ik nog iets voor je doen," zei die jongeman. En hij stak de prins de buidel toe, die hij bij zich had. In die buidel zaten drie gouden appels. De prins bedankte de jongeman, rende het slot in en gaf de koning, die er inderdaad slecht aan toe was, een appel. En de koning had de eerste hap appel nog niet doorgeslikt, of hij sloeg de ogen op. Na de tweede hap begon bij rustig te ademen. En toen hij alle gouden appels opgegeten had, was hij genezen. Daarna werd er spoedig bruiloft gevierd: de jongste prins trouwde met de knapste dochter van de Arabische koning.
BRON: Verhalenonderwijs - Mieke Van Camp www.beleven.org
Dit zijn de tekeningen van onze klas:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten